Soortenbank

Bruinschubbige franjehoed

-

Psathyrella caput-medusae

Bruinschubbige franjehoed

Ecologie en verspreiding

Saprotroof op (begraven) resten van naaldhout en op stronken, voornamelijk van Fijnspar, maar ook Grove den, op voedselarm zand, zelden op klei of veen. Uiterst zeldzaam, na 1986 nog tweemaal in Nederland gevonden. September-december. Ernstig bedreigd. Te weinig waarnemingen om de trend te berekenen.

Herkenning

Voor een Franjehoed vrij forse paddenstoel met een hoed tot 5 cm doorsnee, klokvormig tot gewelfd, gewoonlijk met een brede bult, bleekbruin met donkerbruin centrum, bedekt, vooral in de randzone, met witte tot bruine, wollige schubben, centrum kaal. Plaatjes aangehecht, lichtbruin dan donkerbruin, gevlekt, soms tranend. Steel 5-12 x 0,7-1,3 cm, cilindrisch, vaak toegespitst aan de basis, stevig, wit en gestreept boven de dubbele, afstaande ring, daaronder met gordels van wit tot bleekbruin velum, de ring verdwijnt vaak snel. Vlees wit tot bruin. Geur opvallend zoetig. Sporenfiguur purperbruin. Een opvallende soort met schubben op hoed en steel en duidelijke ring op naaldhout. De Geelvoetfranjehoed (P. cotonea), is lichter van kleur, heeft geen ring, heeft een kale, vaak gele steelvoet, en groeit op loofhout; de Peppelfranjehoed (P. populnea) heeft een donkere hoed, bezit geen ring en heeft een vezelige steel.

Verspreiding