Ectomycorrhizapartner bij Beuk, soms ook bij naaldbomen, in lanen en bossen, op zure en basische grond. Vrij algemeen in de duinen, op de hoge zandgronden en Zuid-Limburg, minder algemeen in de laagveengebieden. Juli-november. De trend van deze soort vertoont schommelingen en is lastig te interpreteren. Vanaf 1965 gaat de soort achteruit, maar na 1994 treedt een kentering op en is de trend weer stijgend.
Een middelgrote russula, die alleen of in groepjes groeit. Met een 4-9 cm brede, flets okergele of oranjegele hoed, eerst kleverig dan droog met een blekere, iets gegroefde rand. Plaatjes aangehecht, matig dicht opeen, zelfde tint als hoed, maar iets lichter, rand vaak tranend bij vocht. Steel 3-6 (-8) x 1-3 cm, stevig, kleur als plaatjes. Vlees wit en stevig met een zeer scherpe smaak en geur als van appelmoes in blik. Sporenfiguur witachtig. De gele tinten, scherpe smaak en karakteristiek geur onderscheiden deze soort van andere gele russula’s. De Geelwitte russula heeft een lichtgele tot geelgroene hoed, wittere plaatjes en een witte steel die grijs verkleurt.
Bezoekadres & postadres
Toernooiveld 1
6525 ED Nijmegen
info@paddenstoelenonderzoek.nl
ANBI-stichting
Paddenstoelenonderzoek Nederland is een ANBI-stichting en maakt onderdeel uit van Stichting Natuur Onderzoek Nederland.