Soortenbank

Grofplaatrussula

-

Russula nigricans

Grofplaatrussula

Ecologie en verspreiding

Ectomycorrhizapartner van oude loofbomen, vooral Beuk en Eik, soms Berk, zelden met andere loofbomen en naaldbomen. Vroeger veel in bossen, daar tegenwoordig vrij schaars en nu meest in bosranden en wegbermen, op vochtige tot droge, zure tot neutrale voedselarme bodem met weinig strooisel. Juli-oktober. Na een achteruitgang in de periode 1965-1984 lijkt de trend zich te stabiliseren.

Herkenning

Een forse Russula met een hoed tot 20 cm doorsnee, grijswit, spoedig bruin wordend en tenslotte zwart, droog. Plaatjes aangehecht, zeer dik en ver uiteen, met veel korte plaatjes er tussen, wit dan bleekgeel tot bleekbruin, uiteindelijk zwart verkleurend. Steel 2,5-8 x 1-3,5 cm, cilindrisch, wit dan grijsachtig tot bruin, tenslotte zwart. Vlees wit, aan de lucht rood verkeurend, uiteindelijk zwart wordend, hard en bros, zeer langzaam vergaand. Geur zwak fruitig, smaak mild, in jonge exemplaren soms scherp. Sporenfiguur wit. Deze forse, witte en vervolgens zwart wordende Russula is van verwante soorten goed te onderscheiden aan de grove, ver uiteenstaande plaatjes. Oude vruchtlichamen zijn heel persistent en blijven maandenlang nog herkenbaar.

instructie video over de Russula’s van het bosmeetnet

Verspreiding