Soortenbank

Melig mosklokje

-

Galerina farinacea

Melig mosklokje

Ecologie en verspreiding

Tussen blad en mossen in loof- en naaldbos, soms ook in (hoog)veen.
Vrij zeldzaam op de hoge zandgronden.

Het Melig mosklokje wordt incidenteel ook op venige grond aangetroffen in het meetnet moerassen.

Herkenning

Microscopische controle vereist

Mycena-achtig. Hoed 7-15 mm, kegelvormig tot klokvormig, diep doorschijnend gestreept, geel- tot roodbruin, verblekend bij opdrogen, glad, soms met velumresten aan de rand. Plaatjes wijd uiteen, smal aangehecht, okerbruin dan met roestkleurige tint, met iets blekere, gewimperde snede. Steel 40-55 x 1-3 mm, cilindrisch, bleek honingkleurig, naar de voet donkerder, met verspreide vezelige velumrestjes. Geur en smaak melig. Sporen 8,5-10,5 x 4,5-6,0 μm, amandelvormig in zijaanzicht, eivormig in vooraanzicht, geelbruin, met iets loslatend perisporium (calyptraat); vrijwel glad, met callus. Cheilocystiden 32-45 x 8-9,5 x 3-6 μm, veelvormig, flesvormig tot kegelvormig, niet duidelijk capitaat.

Verspreiding